De maan is te laat

Egel staart naar het donkere water van de bosvijver.
'Boom, boom, boom,' mompelt ze, 'wat rijmt er op boom?' Doom, foom, maar dat bestaat allemaal niet. De denkrimpel boven haar oogjes wordt steeds dieper. Opnieuw leest ze het stuk krant dat naast haar in het zand ligt.

Maak een gedicht over ons bos
en win een ballonvaart van een uur!
Inleveren bij Specht voordat de zon ondergaat.

Een eindje verderop zit Vos. Hij schrijft zo ijverig, dat je zijn potlood hoort krassen. Zou Vos een echte dichter zijn?
Egel kauwt nog harder op haar pen alsof ze de woorden eruit wil knagen. Boom, goom, hoom.
'En, wil het een beetje lukken?'
Daar heb je Vos. Gauw drukt Egel haar blaadje tegen haar buik. 'Bijna klaar,' zegt ze.
'Wil je die van mij eens horen?' vraagt Vos. Op luide toon begint hij te lezen.

Het bos

Hoor de wind waait door de bóómen,
Hier in mijn hol zelfs wááit de wind.
Zou de goede dag nog komen,
dat Vos een lekker hapje vindt.

Egel krabt eens tussen de stekels op haar kop. Het is net of ze dat gedicht eerder heeft gehoord.
'Nou?' vraagt Vos ongeduldig.
'Mooi, maar...'
'Ik ga het meteen aan Specht geven.' En weg is Vos.
Bloep! Langzaam komt Karper voorbij dobberen.
'W-wat doe je?' vraagt hij.
'Ik maak een gedicht,' zegt Egel.
'Echt waar?' Met een ruk draait Karper zich om. 'T-toevallig ben ik d-dol op gedichten. Lees eens voor.'
Egel drukt haar blaadje nog steviger tegen zich aan.
'Ik heb zelfs wel eens een g-gedicht opgeslokt.'
'Hè?'
'Ik dacht dat het een boterham was.' Karper grijnst. 'Was het een gedicht.'
Met een schuin oog gluurt Egel naar de vijver. Als er nou juist vandaag weer eens een gedicht voorbij dreef...
'G-gedichten over de natuur,' lispelt Karper, 'd-die vind ik het mooist. Over de maan en de s-sterren en de líefde.'
Verlegen friemelt Egel aan haar blaadje. Boom, maan, sterren?
Vanuit het bos klinkt lawaai.
'Oplichter! Bedrieger!' Het is de stem van Specht. Even later kruipt Vos uit de struiken.
'Specht kende het al,' zegt hij, terwijl hij zijn vacht afklopt. 'Volgende keer beter.'

Als de zon achter de bosrand verdwenen is, heeft Egel nog steeds geen gedicht.
'Te laat,' zegt Karper.
Egel knikt, nu kan ze niet meer meedoen.
'De vijver bij nacht, er bestaat niks mooiers,' zegt Karper.
Dromerig staart Egel naar de bleke maan die voorzichtig omhoog klimt.
'De maan kijkt me aan,' zegt ze. 'Net of hij naar me lacht, heel zacht.'
'Egel,' roept Karper uit, 'je hebt een gedicht gemaakt!'
'Wie?'
'Jij! Luister dan:

De máán
kijkt me áán.
Net of hij naar me lacht.
Heel zacht.'

'Mooi,' zucht Egel, 'maar het kwam te laat.'
'De máán kwam te laat!' zegt Karper.
Egel kijkt naar de wolken die donker voortjagen langs de hemel. Wat is dat? Zweeft daar een ballon? Ze schudt haar kop. Eigenlijk is het niks voor mij, denkt ze, een ballon is veel te gevaarlijk voor egels.